Hoofdartikel in Vakblad Sociaal Werk, gepubliceerd 13/08/2021
De jeugdzorg wil ervaringskennis beter benutten
In de jeugdzorg wil men ruimte geven aan ervaringsdeskundigheid. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) adviseert drie bronnen van kennis te combineren. Op hun website lezen we: Door ervaringskennis van kinderen, jongeren en ouders, praktijkkennis van professionals en wetenschappelijke kennis samen te brengen is de kans groter dat het beleid, de aanpak en de methode beter aansluiten bij de wensen en behoeften van gezinnen.
Ervaringskennis wordt door het NJI als gelijkwaardig gezien aan de ‘praktijkkennis van professionals’ en aan kennis die is verkregen door wetenschappelijk onderzoek.
Ervaringskennis wordt niet geassocieerd met professionaliteit
Op de website van het NJI valt op de ervaringskennis en professionaliteit elkaar lijken uit te sluiten. .
Het NJI lijkt ervan uit te gaan dat de inzet van ervaringskennis is afgesplitst in een niet-professionele rol: de professionals lijken die níet te hebben, de (niet professionele) kinderen, jongeren en ouders wél. Het contrast tussen ‘professionals’ enerzijds en ‘ervaringsdeskundigen’ anderzijds, wordt in de tekst van het NJI vrij strak gehandhaafd: In de jeugdzorg betekent het benutten van ervaringskennis vooral het goed naar jongeren en ouders luisteren in bijvoorbeeld jongerenraden of ouderparticipatie. Dat de jongeren en ouders óók praktijkkennis kunnen hebben, en professionals óók ervaringskennis, wordt niet uitgewerkt.
Kennisbronnen staan in verband met elkaar
Het NJI constateert verder: Vaak ligt de nadruk op wetenschappelijke- en praktijkkennis, mede doordat deze kennis makkelijker overdraagbaar is. Daarom vraagt het extra aandacht om ook ervaringskennis als gelijkwaardige en waardevolle kennisbron te zien en te gebruiken. Deze kennisbronnen vullen elkaar namelijk aan.
Wij benadrukken dat deze kennisbronnen elkaar niet alleen aanvullen maar ook een dynamische interactie hebben, en bovendien in sommige gevallen ook in één en dezelfde persoon of functie gecombineerd kunnen worden.
Veel wetenschappelijk onderzoek gericht op hulpverlening is geïnspireerd door en gebaseerd op ervaringen van cliënten. De drie bronnen zijn met elkaar verbonden, en dat kan ook binnen één persoon of rol het geval zijn. Het rigide opdelen van kennisbronnen strookt niet met het echte leven waarin bronnen door elkaar lopen en ook gezamenlijk worden ingezet, al dan niet expliciet. Kennis die je bezit – of dat nou praktijkkennis, wetenschappelijke kennis of ervaringskennis is – kun je niet zomaar vergeten of afkoppelen als je situaties tegenkomt die daar een beroep op doen.
Het strak afgrenzen van de drie bronnen leidt tot fragmentarisatie terwijl er in de jeugdzorg juist verbinding wordt gezocht. Wat wenselijk is, is het duidelijk formuleren van verantwoordelijkheden. Wat onwenselijk is, is het kunstmatig opdelen van bronnen over deze verantwoordelijkheden: ervaringskennis is bijvoorbeeld aanwezig bij cliënten (jongeren en ouders), bij ervaringsdeskundigen, bij hulpverleners, bij jeugdbeschermers en bij bestuurders. Als ervaringskennis een onmisbare bron is voor goede jeugdzorg, dan moet deze de ruimte kunnen krijgen in verschillende rollen en functies op een manier die bijdraagt aan goede zorg en jeugdbescherming.
Ervaringskennis van medewerkers van jeugdbescherming krijgt weinig ruimte
De jeugdbescherming maakt nog weinig gebruik van professionele ervaringsdeskundigen en nog minder van professionele jeugdbeschermers met ervaringsdeskundigheid. Ruim een jaar geleden kwam een pioniersgroep van vijftien medewerkers uit de jeugdbescherming uit verschillende delen van het land op Hogeschool Windesheim bij elkaar om na te gaan op welke manier ervaringskennis beter benut kan worden, óók die van de professionals. Hieruit zijn een aantal gesprekken en contacten ontstaan, waar dit artikel uit voortkomt. Caroline en Shantal hebben een webinar ‘Inzet van ervaringsdeskundigheid van cliënt én professional, zónder geografische grenzen’ verzorgd en kwamen veel vragen en twijfels tegen. Bezwaren die aangevoerd werden: cliënten zitten hier niet op te wachten, wat moeten ze met jouw ellende; je projecteert je eigen verhaal misschien op de cliënt; kun je met zoveel nabijheid nog wel begrenzen? Word je nog wel serieus genomen als je eigen ervaringen in de jeugdzorg bekend worden? Als je ziek bent denkt men wellicht ‘ze zal wel weer…’, het kan stigmatiserend zijn. Men dacht ook dat je wellicht meer moeite met regels en protocollen krijgt. Ook voor de medewerker zelf zou het zwaar kunnen zijn: je professionele en persoonlijke identiteit lopen dan door elkaar; het kan emotioneel belastend zijn voor jezelf.
Bekende bezwaren
Veel van deze bezwaren zijn bekend uit de literatuur (De Quelerij e.a., 2020; Weerman e.a., 2019). Inmiddels blijkt uit diverse praktijkonderzoek dat cliënten het vaak als ondersteunend en bemoedigend ervaren dat professionals vergelijkbare worstelingen hebben meegemaakt. In een handelingsonderzoek Ervaringswijs in organisaties voor hulpverlening bij huiselijk geweld kwam naar voren dat de sector hier baat bij kan hebben (De Quelerij e.a. 2020). Uiteraard moeten eigen ervaringen professioneel worden ingezet, dat wil zeggen ten behoeve van de cliënt en inderdaad kan het riskant zijn als je eigen cliëntervaring bekend maakt: sommige collega’s gaan je mijden, anderen zoeken je juist op en soms word je minder serieus genomen of gewantrouwd. Dat lijkt ons des te meer reden om hier aandacht aan te besteden: hoe geloofwaardig ben je immers als jeugdzorgorganisatie als collega’s elkaar stigmatiseren? Dat het inzetten van ervaringskennis belastend is, kan eveneens het geval zijn, maar het niet mogen inzetten of benoemen van de ervaringskennis kan even belastend zijn. Caroline kan hier in het bijzonder over meepraten. Zij belandde enkele jaren geleden vrij plotseling aan de andere kant van de lijn.
Het NJI vraagt zich op de website af: En wat gebeurt er als we die ervaringen benutten en verbinden met onze eigen wetenschappelijke kennis en kennis uit de praktijk? Wij verkennen dat aan de hand van het verhaal van Caroline.
Het ervaringsverhaal van Caroline
Het vraagt iets van een professioneel hulpverlener om te geloven dat jouw ingrijpende verhaal óók kennis kan zijn, dat het ook iets is waar anderen van kunnen leren, waar jezelf ook van hebt geleerd. Het is lastig om de emoties en heftigheid die je als cliënt hebt ervaren, te ontwarren en er iets constructiefs mee te doen, iets waar de jeugdbescherming haar voordeel mee kan doen. Ervaringskennis kan iets bijdragen aan een scherper oog voor blinde vlekken, het geeft extra informatie over hoe hulpverlening wordt ervaren, hoe sommige woorden en adviezen je versterken of juist je onmacht doen vergroten.
Caroline aan het woord
Ik wil met mijn verhaal ruimte creëren voor eigen ervaringen bij professionals in de jeugdzorg.
Ik schrijf het aan mijn overleden man.
Je bent jarig. Aan je ogen zie ik dat er iets is. Je vertelt me huilend dat je hoofd zegt dat je beter dood kunt zijn. Een shock. We zoeken samen hulp, dit kunnen we niet alleen. We beginnen bij de huisarts. Zij wil veiligheidsafspraken met je maken, maar jij wilt dat niet, als de kans zich voordoet zal je eruit zult stappen. Ik herken je niet. Je wordt doorverwezen naar de ggz voor een spoedbeoordeling. Je krijgt de diagnose depressie met suïcidale gedachten. Ondanks de spoed is er tien weken wachttijd. In het voortraject krijg je medicatie en af en toe een gesprek met wisselende hulpverleners.
Thuis ben je van slag, je slaapt het liefst de hele dag, je wordt snel boos, heel erg boos, om niks. De kinderen en ik worden bang. Het lukt je niet meer om voor de kinderen te zorgen. Je belt me regelmatig op mijn werk om afscheid te nemen. Hetzelfde gebeurt als een anoniem nummer mij belt: ik ben bang dat iemand je heeft gevonden. Ik kom elke keer met lood in mijn schoenen thuis: wat tref ik aan? Als ik binnenstap, zie ik de houten pollepel in je broekzak, je rent achter de kinderen aan. Je haalt de lepel uit je zak en dreigt ermee. Elke dag chaos en dreiging. Jij ziet ook dat het beter is om ergens anders te gaan wonen.
Je werkt aan alles mee: Een persoonlijkheidsonderzoek, een medicatiegroep, individuele gesprekken, cognitieve gedragstherapie. Wij hebben goed contact. Op het moment dat ik mijn enkel breek sta je direct voor me klaar en kom je weer thuis, vanzelfsprekend. Het gaat de goede kant op.
Dan is er een naar incident met de politie. Ze spuiten pepperspray en je krijgt een nekklem, je wordt onterecht meegenomen. Je voelt je in je ‘zijn’ aangetast. Het gaat snel bergafwaarts, heftiger dan eerst. Ik vraag je weer te vertrekken, maar je wilt dat niet meer. Je gaat wel. Er volgt een dreigende periode.
Je blijft de auto bij ons parkeren, je staat te pas en onpas opeens in de tuin. Afspraken maken om de kinderen te zien lukt niet. De kinderen lijden onder de situatie. De huisarts geeft aan dat klachten van een van onze kinderen op PTSS lijken en verwijst door naar de jeugd-GZZ. Daar zit ik dan, nu aan de andere kant van de tafel. We hebben een gezamenlijke afspraak die escaleert. Jij gaat tekeer en scheldt eerst de behandelaar uit en daarna mij. Je loopt weg. Dat er over een ‘vechtscheiding’ gesproken werd raakt me het meest. De psychische problematiek die er bij jou speelt wordt niet meegenomen, alleen het gegeven dat wij het niet eens zijn.
De dreiging vanuit jou neemt toe. Ik licht de wijkagent in. Als ik het met de behandelaar van de jeugd-ggz bespreek zegt deze kritisch: ‘Als het te bedreigend en gevaarlijk wordt, dan bel je Veilig Thuis”. Als ik reageer met: “Eh, nou dan bel ik volgens mij 112.” Hoor ik: “Ja, dat zal jij wel beter weten met je werk, ik weet het ook eigenlijk niet. Maar, als je ex zich zo blijft opstellen dan moet ik een melding maken bij Veilig Thuis.” En: “Is verhuizen naar de andere kan van het land geen optie?” Ik was enorm teleurgesteld en voelde me erg alleen staan.
De kinderen heb ik via het wijkteam aangemeld voor cursussen voor kinderen die heftige zaken meemaken en daarna ook een groep voor kinderen met ouders met psychische problematiek. Jij deed hier ook aan mee. De hulpverleners zien hoe onvoorspelbaar en heftig je bent en hoe onsamenhangend je praat. Er worden zorgen en twijfels naar mij uitgesproken. Ik ben opgelucht dat ze zien dat het niet goed gaat met je. Tot ik het eindrapport krijg. Daar staat niets van de zorgen en observaties in vermeld! Weer voel ik me alleen staan. De jeugd-GGZ blies hoog van de toren en dreigde met een melding, maar deed het niet. Nu werden ook zorgen geuit, maar niet opgeschreven. Niemand neemt verantwoordelijkheid en wat er gezien wordt, wordt niet gemeld.
Ik doe mijn best om afspraken te maken dat je de kinderen kunt zien. Het contact, ook via de telefoon gaat moeilijk en eindigt bijna altijd in tranen. Ik probeer dat te bespreken met jou en je familie, wat niet mag baten. Ik zie aan je dat je steeds verder afglijdt.
Vanwege aanhoudende dreigementen doe ik een melding bij de politie. De agent die de melding opneemt is duidelijk: de wijkagent zal een ‘stopgesprek’ met je voeren. Helaas wil de wijkagent dit niet, hij is bang voor verdere escalatie. Wéér iemand die niet wil ingrijpen. Jij wordt ondertussen steeds woester en onbesuisder, niet alleen tegen mij maar ook tegen anderen. Ik ben bang dat je een keer de verkeerde tegenkomt.
Ondertussen krijg ik zelf ook steeds meer klachten waar ik onder andere EMDR-therapie voor volg.
Uiteindelijk komt het bericht van de politie, je bent vermoord in je eigen huis door een onbekende.
Reflectie van Caroline
Door mijn ervaring met de hulpverlening als cliënt, partner en moeder weet ik nu hoe ik zelf als professional gezien word. Ik weet beter hoe belangrijk het is om de juiste woorden te kiezen en verantwoordelijkheid te nemen als professional. Daarnaast vind ik dat je een ouder met psychische problematiek niet kan behandelen zonder het systeem hierin mee te nemen.
Overstijgende elementen: Pepper
In het verhaal van Caroline vinden we een aantal overstijgende elementen. Ervaringskennis wordt wel samengevat met de afkorting Pepper (Weerman e.a., 2019). Ervaringskennis heeft een praktisch aspect, een existentieel aspect, een politiek-kritisch aspect een ethisch aspect en een responsief aspect.
Caroline heeft praktische kennis opgedaan: hoe gaat het met wachtlijsten, verwijzingen, observaties, rapporten. Hoe combineer je werk en gezin als er dreiging is? In het verhaal zit ook een existentiële laag: bestaansangst die voelbaar is, de dreiging van teloorgang, geweld en dood, de oververmoeidheid, het wanhopen en perspectief zoeken. Deze existentiële dimensie moet je voelen, het is de kern van ervaringskennis (Weerman & Abma, 2018). Het is kennis die vaak woordloos meeresoneert in contact, waardoor cliënten zich begrepen voelen. Het is kennis die je vaak anders moet uitdrukken dan in taal. Juist voor deze existentiële aspecten is vaak te weinig aandacht in complexe echtscheidingsprocessen en hierin kunnen ervaringsdeskundigen veel betekenen (Graas & Bunthof, 2017).
Het verhaal van Caroline laat ook zien waar de politiek en het beleid falen: de wachtlijstproblematiek, de wisselende hulpverleners. Het is ook aan aanklacht tegen te bezuinigingen en te weinig alert en daadkrachtig optreden tegen situaties die onveilig en riskant zijn.
Het is ethisch, het doet een dringend appél op het welzijn en veiligheid van haar partner, haarzelf en haar gezin. Het maakt dat voelbaar van binnenuit. Het verhaal is responsief in die zin dat het pas goed tot zijn recht komt door het te vertellen, doordat het gedeeld wordt en er over gereflecteerd wordt.
Gezamenlijke reflectie
Het verhaal laat zien hoe hulpverleners soms onnodig problematiseren (spelen met je kind) en anderzijds de complexiteit, de onveiligheid en tragiek van een ouder met een ernstige psychiatrische stoornis onvoldoende begrijpen. De term ‘vechtscheiding’ wordt gebruikt als versimpeling in plaats van inzicht in de complexiteit en tragiek die er is. Men negeert de existentiële dimensie en komt met oplossingen voor problemen die er juist niet zijn. Er wordt geen positie ingenomen en het melden van geweld wordt ontweken. Dit komt overeen met wetenschappelijk onderzoek (Graas & Bunthof, 2017).
Het combineren van rollen en bronnen van kennis is een verrijking, maar in een gefragmentariseerd veld werkt dat pas als voor échte verbinding van kennis en kunde wordt gekozen en ervaringskennis écht gelijkwaardig ruimte krijgt. Een bron die zo lang verdacht was, kan niet zo maar omarmd worden. Een bron die geheim moest blijven in het werk stuit onherroepelijk op weerstand. Iets wat het daglicht niet mocht zien, heeft tijd nodig om er te mogen zijn. En iets wat het daglicht niet mag zien, desondanks signaleren, melden en bespreken en hierin positie durven innemen zonder te vervallen in simpele oplossingen, is de kern van jeugdbescherming.
Literatuur
- Graas, D. & Bunthof, A (2017). Complexe scheidingen. Professioneel omgaan met de existentiële dimensie van het gezin. Pedagogiek in Praktijk, juni 2017, 35 – 38.
- Quelerij, L. Weerman, A. & Pouls, L. (2020). De schaamte opnieuw voorbij. Vakblad voor Sociaal werk, 3, 16-19.
- Weerman, A., & Abma, T. (2018). Social work students learning to use their experiential knowledge of recovery. Social Work Education, 1-17.
- Weerman, A., De Jong, K., Karbouniaris, S., Overbeek, F.,Loon, E. van & Lubbe, P. van der. (2019). Professioneel inzetten van ervaringsdeskundigheid. Amsterdam: Boom.
Alie Weerman is lector GGZ en Samenleving bij Hogeschool Windesheim.
Caroline Quarles van Ufford